Het is dus van wezenlijk belang te weten wat echte devotie is. Het is geen blinde verering, noch het afstand doen van de verantwoordelijkheid voor jezelf, noch het klakkeloos volgen van de grillen van iemand anders. Echte devotie is voortdurend openstaan voor de waarheid. Echte devotie is geworteld in ontzag en een eerbiedige dankbaarheid die tevens helder, aards en intelligent is.
Wanneer de meester erin slaagt tot in het diepst van je hart door te dringen en je een onmiskenbaar krachtige glimp van de natuur van je geest laat zien, welt een golf van vreugdevolle dankbaarheid in je op voor degene die je de ogen geopend heeft en voor de waarheid. Die waarheid, zo besef je nu, wordt door de meester in zijn of haar wezen, onderricht en wijsheidsgeest belichaamd. Dat ongekunstelde, oprechte gevoel is altijd geworteld in een steeds terugkerende, onmiskenbare innerlijke ervaring – een steeds terugkerende helderheid van direct herkennen. Dit noemen wij devotie, in het Tibetaans mö gü. Mö gü betekent ‘verlangen en eerbied’: eerbied voor de meester, die toeneemt naarmate je beter begrijpt wie hij of zij werkelijk is; en verlangen naar datgene waarin hij of zij je kan introduceren, omdat je begrepen hebt dat de meester je hartsverbinding met de absolute waarheid is en de belichaming van de ware natuur van je geest.