Piranesi woont in het Huis. Misschien heeft hij dat altijd al gedaan.
In zijn notitieboeken doet hij dag na dag zorgvuldig verslag van de wonderen ervan: het labyrint van zalen, de duizenden standbeelden, de getijden die de trappen op donderen, de wolken die zich in een langzame stoet voortbewegen door de bovenste zalen.
Op dinsdag en vrijdag ziet Piranesi zijn vriend, de Ander. Op andere momenten brengt hij de doden offerandes van voedsel en waterlelies. Maar meestal is hij alleen.
Boodschappen beginnen te verschijnen, met krijt geschreven op het plaveisel. Er is een nieuw iemand in het Huis. Wie is het en wat wil diegene? Is het een vriend of veroorzaakt deze persoon chaos en waanzin, zoals de Ander beweert.
Verdwenen teksten moeten worden gevonden; geheimen moeten worden blootgelegd. De wereld die Piranesi dacht te kennen wordt vreemd en gevaarlijk.
De Schoonheid van het Huis is onmetelijk; zijn vriendelijkheid oneindig.