Het is het jaar 1678. De West-Indiëvaarder Sint Joris vertrekt
vol goede moed met een lading Schiedamse jenever en een aantal passagiers richting Paramaribo. Ter hoogte
van de Kaapverdische Eilanden slaat het noodlot toe:
Algerijnse kapers enteren het schip en alle opvarenden
worden in de boeien geslagen. Na een reis vol ontberingen
verdwijnen de Hollanders in de wrede wereld van Moorse
slavenhandelaren.
Thomas Hees, afgezant van de Republiek in Algerije,
probeert uit alle macht een vredesverdrag met de plaatselijke machthebbers te sluiten, om zo de Hollandse
koopvaarders in de Middellandse Zee te vrijwaren van piraterij en de Hollandse slaven vrij te kopen. Maar de concurrentie is hevig: Engelsen en Fransen schuwen geen
middel om Hees dwars te zitten. Tot overmaat van ramp
verschijnt er, te midden van intriges, bruut geweld en verraad, een nog grotere vijand in Algiers: de Zwarte Dood.